‘Wat mij bij dierenbeschermers zo irriteert’, zei iemand na een lezing over dierenrechten tegen me, en het was niet voor het eerst dat ik dit hoorde en jullie herkennen het vast wel: ‘die morele superioriteit van jullie. Alsof jullie betere mensen waren, halve heiligen omdat jullie voor dieren opkomen.’
Wíj betere mensen, halve heiligen? Ik kon de persoon die zich zo ergerde, overigens een verder zeer weldenkend en ook sociaal sterk bewogen huisarts, geruststellen. We zijn al blij als we goede, humane mensen zijn. Heiligheid, ook halve heiligheid is een status die ons niet past en die we ook niet ambiëren. We zouden daardoor buiten de humaniteit komen te staan. Heiligheid, ook halve heiligheid, je blijft er geen mens bij.
Wij, met ons protest tegen de bio-industrie, dierproeven, jacht, dolfinaria, dierentuinen en tegen nog zoveel meer wat er met dieren gebeurt, wij zijn gewone mensen – en niets menselijks is ons vreemd. Dat kan iets kwalijks, iets negatiefs, maar ook iets moois, iets positiefs betekenen. Om met het eerste, de schaduwzijde te beginnen: we kunnen te veel pretenties hebben, sociaal tekortschieten, onnodige conflicten veroorzaken, het kan ons ontbreken aan respect, attente aandacht, we kunnen ook laks zijn, gemakzuchtig, zelfingenomen, nonchalant, cynisch, ook – het lijkt onschuldig maar het is vrij ernstig: het tegendeel van creatief.
Gelukkig kan het ook de andere kant met ons op. Het feit dat niets menselijks ons vreemd is, heeft ook een lichtzijde. Het kan ook inhouden dat we ons vol compassie inlaten met mensen die geen mens en dieren die geen dier mogen zijn. Het kan ook sociaal engagement betekenen, eerbied voor alles wat leeft, bezieling, volharding en vindingrijkheid wanneer het gaat om het bestrijden van onrecht. Of en evenzeer: vriendelijke, hartelijke omgangsvormen, wellevendheid, hoffelijkheid en niet te vergeten humor – alsof er bij alle ernst nooit wat te lachen viel.
Niets menselijks is ons vreemd. Een uitdrukking die meestal als excuus moet dienen voor iets dat niet door de beugel kan, iets beschamends, iets verwerpelijks. Een uitdrukking die getuigt van een nogal eenzijdig, bepaald niet verheffend mensbeeld. Zonder de schaduwzijde te ontkennen, leg ik hier nu liever het accent op de lichtzijde. Omdat wij mensen en als het even kan ook goede, volop humane mensen willen zijn, kiezen wij partij voor dieren die in hun rechten, hun recht op leven en welzijn, worden aangetast. Waarmee we ook weer partij kiezen voor de mens, maar dan voor de echte mens: de mens die het dier gewoon dier laat.
‘Hoorde ik je nu spreken’,onderbrak die verder zeer weldenkende en ook sociaal sterk bewogen huisarts me, ‘hoorde ik je nu spreken over de rechten van het dier? Je slaat nu toch wel door. Ménsen hebben rechten, maar dieren – het moet ook niet gekker worden.’
Ja, wat zeg je dan. Het volgende. Op hún wijze geven dieren expressie aan het mysterie dat wij mensen weer op ónze wijze belichamen: het grote, bovenmenselijke mysterie dat leven heet. Het recht van dieren, het recht op een volwaardig leven, het recht op een eigen biografie, is gegeven met hun eigen existentie. Of ook: het is vastgelegd bij de hoogst denkbare autoriteit: de autoriteit van het leven waaraan zij zo grandioos gestalte geven.
Dierenrechten zijn levensrechten, zoals ook mensenrechten levensrechten zijn. Over die mensenrechten zijn we het in principe wel eens, er is zelfs de ‘Universele verklaring van de rechten van de mens’. Maar als het dierenrechten betreft, moet er nog heel wat gebeuren. Hoezeer ze ook deelnemen aan het leven, niets dan leven zíjn, juridisch, ethisch hebben ze geen enkele status. Ook als er gesproken wordt over hun intrinsieke waarde, worden hun belangen telkens weer opgeofferd aan de belangen van de dominerende mens. Zo levend als ze zijn, staan ze rechteloos in het leven. En dan hebben we te maken met levende wezens die zich al zoveel eerder in de evolutie presenteerden dan de laatkomer mens. In het grote geheel komen we nog maar net kijken. Bescheidenheid is geboden. Al die dieren die aan onze entree voorafgingen, hebben de oudste rechten.
Dat dieren geen rechtssubject zijn, dat dieren buiten onze morele horizon vallen, heeft alles te maken met onze visie op wat leven is. Deze visie wordt in hoge mate bepaald door het natuurwetenschappelijke denken. Een denken dat alleen rekening houdt met wat tel- meet- en weegbaar is. Van het leven, het volle leven, blijft zo maar weinig over. Het geldt alleen als reëel in zoverre het wetenschappelijk, technisch verklaard kan worden. Het voor de wetenschap relevante leven is een ontzield leven, een leven zonder hoogten en diepten, een leven zonder mysteries.
Zolang we onze verzakelijkende, eendimensionale zienswijze op het leven niet wijzigen, zullen dierenrechten een theoretische kwestie blijven. Wetenschappelijk, rationeel, zijn dieren niet meer dan machines, automaten en dus rechteloos. Een wijsheid van de zeventiende-eeuwse filosoof René Descartes. Een filosoof die nog steeds het beeld beheerst.
Descartes is bekend geworden door zijn uitspraak: ‘Ik denk, dus ik besta’ (‘Cogito, ergo sum’). Het dier, aldus Descartes, denkt niet, derhalve bestaat het ook niet. Het dier heeft geen enkel recht. Alleen wanneer het van profijt is voor de denkende mens, volgens Descartes niet minder dan ‘heer en meester van de natuur’, heeft het enig bestaansrecht.
Het dier een machine. Een automaat. Een inzicht dat in de bio-industrie systematisch in praktijk wordt gebracht. Ondertussen was Descartes erg gesteld op zijn hond die hij de wel zeer menselijke naam ‘monsieur Grat’ had gegeven. Maar ook zijn zo geliefde hond was en bleef in de ogen van de filosoof een zielloze machine. Natuurlijk, als je hem een schop gaf, maakte hij geluid, net zoals een bel waartegen je schopt geluid geeft.
Albert Schweitzer, de profeet van de eerbied voor het leven, schrijft ergens: ‘Het is alsof Descartes met zijn stelling dat dieren louter machines zijn, de hele Europese filosofie heeft behekst.’ Nog een citaat van Schweitzer: ‘Zoals de huisvrouw, die de kamer geveegd heeft, ervoor zorgt dat de deur dicht blijft zodat de hond niet kan binnenkomen en met z’n vuile poten haar werk kan bederven, zo passen de Europese denkers ervoor op dat er geen dieren door hun ethiek lopen.’
Dieren maken pas kans in hun rechten erkend te worden, wanneer we Descartes achter ons laten en tot een nieuwe visie op het leven komen. Een visie die gekenmerkt wordt door verwondering, ontroering, respect. Schweitzer spreekt in dit verband over ‘een nieuwe Renaissance, een veel grotere dan die waarmee we ons aan de Middeleeuwen ontworstelden.’
Leven, alles wat leeft: dat het bestaat zoals het bestaat! Hoe ontvankelijker je bent, hoe intenser je kijkt, niet alleen met de ogen in je hoofd, ook met de ogen van je ziel, hoe meer je je verwondert. Bij alles wat verklaard kan worden, niets spreekt vanzelf. Van ogenblik tot ogenblik voltrekt zich een peilloos geheim.
En jij, zo levend als je bent, in jouw eigen menselijke gestalte, speelt mee in dit geheim. Ook ten aanzien van je eigen presentie past verwondering, ontroering, respect. Je bent het toch maar, in levenden lijve, subliem mens. Mens met een eigen recht, een eigen integriteit. Zoals ook al die andere levende wezens, de dieren, een eigen recht, een eigen integriteit hebben.
‘Nou,’ zei die verder nog steeds weldenkende en ook sociaal sterk betrokken huisarts, ‘ik moet toegeven, met die morele superioriteit van jullie valt het nogal mee en wat de rechten van dieren betreft, ik ben nog niet overtuigd maar je hebt me wel aan het denken gezet.’ ‘Ach’, zei ik, ‘we willen alleen maar mensen, goede, complete mensen zijn.’
Vredesdienst voor dieren, 22 december 2016 Vrijzinnig Centrum Vrijburg, Amsterdam